zaterdag 21 december 2024

Een pijpkaneel

Ik zie er nog best goed uit, zei ik vaak. Voor mijn leeftijd, kwam er dan altijd achteraan. Ik vergeleek mezelf dan met leeftijdgenoten uit de provincie, doorgaans niet de meest prominente groep om jezelf aan te spiegelen, maar wel mijn habitat, dus dat mocht. Diezelfde omgeving bevestigde dit vaak en ik was er stiekem aan gewend geraakt dat het een feit was: ik zag er nog goed uit. Maar de laatste tijd is daar verandering in gekomen. Ik kijk in de spiegel en zie vanalles wat me niet langer bevalt. Vooral de kaaklijn stoort me, of liever het ontbreken ervan. De ogen staan vermoeid (dat ben ik ook, maar daar komt het niet door), er verschijnen pigmentvlekken die ik met de beste wil geen grote sproeten meer kan noemen en als ik op mijn rug lig blijft er bij mijn oren een reepje huid over.

Maar dat is slechts het fysieke aspect. Uitroepteken. Wat veel venijniger is, zijn de invloeden van buitenaf. Het getal 65 bijvoorbeeld. Het is niet slechts een nummer, zoals vaak geroepen wordt door nog oudere knarren, zoals laatst nog een man van 79 op Tinder die zichzelf wel zijn laatste jaren zag slijten met mij. Het impliceert ouderdom en pensioen, en dat roept weer opmerkingen van grappenmakers op -mezelf incluis, nee, voorop-, die de draak steken met je zicht, gehoor en mobiliteit, alsof je niet al 15 jaar slechthorend bent en blind als een mol sinds je 9e. De dokter zegt dat je klachten bij je leeftijd horen en in de wachtkamer van de fysiotherapeut staat voor het eerst een man voor je op om zijn stoel aan te bieden. Je maakt er grappen over, natuurlijk. Dat is al jaren, al je hele leven eigenlijk, je tweede natuur en ook een beetje je beschermingsmechanisme. Het zijn veelal clichématige inkoppertjes die vooral jonge mensen heel aardig vinden. Opgelucht halen ze adem, zo'n komische oude vrouw, was iedereen maar zo.

Onlangs complimenteerde ik een jongere, mannelijke collega met zijn uiterlijk. Ik heb nooit een blad voor de mond genomen, en ik zei het ook zeker niet met onoirbare bedoelingen, maar vanuit esthetisch oogpunt, met het kunstenaarsoog dat nog altijd in mij huist. Maar terwijl ik het zei, uit macht der gewoonte en ook letterlijk midden in ons gesprek over erkenning en gezag en ouderlijke rechten, werd ik me direct uitermate pijnlijk bewust van enkele hedendaagse feiten. Dit kan je niet meer zeggen, lijpo, dit is vast grensoverschrijdend, schoot er door me heen. Maar ook, oh mijn god, kijk naar zijn blik, hij schrikt zich dood van deze oude vrouw die hem een compliment toewerpt. Ik stotterde nog wat na, omkleedde mijn opmerking met uitleg, het oog van een tekenaar, bla bla, maar sindsdien verbeeld ik me dat hij op zijn hoede is in mijn nabijheid. Gevaarlijke vrouw, staat er in zijn ogen te lezen. Oude vrouw! Ga weg! En ik doe mijn uiterste best om in gesprekken met hem zakelijk en professioneel te zijn. En verder zwijg ik. Ik zie zijn prachtige profiel, zijn scherp gesneden, Griekse neus, de donkere, weemoedige ogen, de ferme kuif, ach ik doe het weer, zwijgen zal ik, vieze oude vrouw, zwijg!

Wat je in de spiegel ziet, is wat anderen zien. Het is niet hoe je jezelf ziet. Zodra die spiegel weg is, ben je weer 25. Een vrouw die mooi is, en niet een vrouw waaraan je kunt zien dat ze vroeger heel mooi was, zoals een vreemde man in een café ooit tegen mij zei. Een vrouw die zonder gevolgen een man mag complimenteren met zijn uiterlijk, want voor knappe, jonge meiden gelden de wetten van het cancelen niet.

In het zaterdagmagazine van Trouw staat een stukje van de hand van een voormalig actrice over daten op oudere leeftijd. Met mijn bijziende ogen heb ik nog niet verder dan de tekst gekeken en als ik lees dat ze 74 is heb ik daar een bepaald plaatje bij. Ze is 9 jaar ouder dan ik en dan nog op datingsites, denk ik eerst. In gedachten zie ik een rimpelige, te gebruinde vrouw met een kort, pittig kapsel, die aan de tafel van First Dates op onsmakelijke wijze haar eten naar binnen werkt en de man tegenover haar bestookt met hoge eisen en onaardigheden. Geef het op, denk ik. Pas dan zie ik haar foto. Dit is een model, is mijn eerste gedachte. Want daar zit een beeldige, blonde vrouw, mooier dan Helen Mirren op haar best. Photoshop, denk ik dan, want tenslotte is niets meer zeker in deze tijd. Ik google haar. En zie een foto van een beeldige, blonde vrouw met een beeldig figuur in een bikini. Geen studiolichten of soft focus filter, gewoon een mooie, aantrekkelijke vrouw. En 74 jaar oud. Er zal best wat aan gesleuteld zijn, denk ik nog, maar toch zet het al mijn eerdere gedachten finaal op losse schroeven.

Kortom, het is een rol die ik nog niet volledig onder de knie heb, dat oud zijn. Het doet werkelijk iets met je, dat getal 65, er is geen weg meer terug, alleen vooruit, met rasse schreden naar een even onvermijdelijk als onverbiddelijk einde. Het leven is een schouwtoneel, zei Vondel al. Elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel. Maar het is ook een pijpkaneel. En op is op. 

vrijdag 13 december 2024

Bange dagen



Het zijn bange dagen, niet alleen voor angsthazen zoals ik, nee, zelfs nuchtere, rationele mensen vinden dat. Neem nou Rutte. Ik heb nooit op hem gestemd en hij schijnt er nogal op los te hebben gelogen, maar hij heeft mij met zijn smetteloze overhemden en brede lach wel eventjes door een pandemie geloosd. Als hij mij toesprak in de wekelijkse persco, dan durfde ik het leven weer aan, gewoon niemand meer een hand geven, dan kwam het allemaal goed. Nu zegt diezelfde Rutte dat we ons mentaal moeten voorbereiden op oorlog. En met dat mentaal bedoelt hij natuurlijk harde dollars en koersvaste euro’s, van 2 naar 3 procent van het BBP en geen cent minder. Andere mensen, veelal stoere mannen met veel militaire onderscheidingen, gooien er nog een schepje bovenop. Behalve geld uitgeven en F16’s sturen, moeten we nu ook bunkers bouwen, water hamsteren en een noodpakket aanschaffen. Zweden begon ermee, toen kwam Nederland, en nu lees ik dat zelfs Zwitserland verontrustende plannen de wereld instuurt. Kijk, en dan begint het bij mij toch te knarsen in mijn bovenkamer. ‘Komt er oorlog, denk je’, vroeg ik dan altijd aan mijn echtgenoot, toen ik nog een rotsvast vertrouwen in hem had. Maar omdat hij nu elders de scepter zwaait, ging ik toch maar eens kijken wat zo’n noodpakket inhoudt. En dat is nogal wat. Behalve liters en liters water en potjes vol witte bonen in tomatensaus, heb je allerhande padvindersspul nodig, zoals een fluitje, een knijpkat, een wereldradio op batterijen, een isolatiedeken, een rugzak (in geval van plotse evacuatie), een rol touw, een Zwitsers zakmes en een man om dat alles te dragen. Oh, en cash! Over dat laatste moest ik even nadenken. Stel, de stroom valt uit, omdat Rusland de stoppen eruit heeft gedraaid, je kunt dan niet pinnen en dus geen boodschappen kopen, aldus de voorlichters. Maar, maar …. stotter ik, als de stroom uitvalt, dan kom je die hele winkel toch niet in? Want de gewone deur, zo een met een klink en een slot, die is bij 9 van de 10 winkels allang weg gemoderniseerd.

Heeft het zin, zo’n noodpakket? Of is het een zoethoudertje, een kalmeringstabletje, en kun je bij een allesvernietigend Armageddon maar het beste op je bed gaan liggen en je ogen alvast sluiten? Zou ik het überhaupt kunnen, een oorlog overleven? Zou ik kunnen vluchten, met kinderen en kat en een noodpakket onder de arm? Ben ik zo iemand die oude mensen en baby’s opzij duwt om die laatste plek in de boot te bemachtigen of zal ik eeuwig en altijd achter het net vissen omdat ik denk dat het zo’n vaart niet zal lopen?

Gisteren om half 3 waren een collega en ik in gesprek met een cliënt en haar behandelaar. We zaten in een van de daarvoor bestemde spreekkamers. Een ruimte van glas met een ingang en een uitgang (de vluchtroute) en een rode knop onderaan het bureau met een stil alarm. Alsof je op het Pieter Baan centrum werkt. Het was een moeizaam gesprek, maar na ruim een uur duwen en trekken leken we eindelijk ergens te komen. Plotseling ging er een luid alarm af. 
‘Hûh’, zeiden wij, want zoiets gebeurt nooit. Er dreigt weleens wat, dan is er een verward persoon of een heel boos persoon, maar dan zit er een tijdje een extra beveiliger in de hal of krijgen we een mail vol strenge instructies. Nu klonk er een luide stem. 
‘U wordt verzocht zich onmiddellijk naar de daartoe bestemde uitgangen te begeven’, riep de stem. 
‘Is dit een test’, vroeg ik aan mijn collega, misschien had ik iets gemist. Maar ze wist het niet. Wederom klonk het alarm. De stem in de lucht herhaalde de boodschap, galmend, monotoon, maar dwingend. We lachten maar eens schaapachtig naar elkaar en kwamen halfslachtig overeind. In geval van oorlog zouden wij het eerst sneuvelen, dat was duidelijk. In de gangen liepen al drommen mensen in lange rijen naar de uitgang. Er was geen paniek, iedereen deed braaf wat ze was opgedragen. Ook ik pakte mijn notitieblok, mijn telefoon en mijn pen op en liep met mijn gezelschap naar buiten. Daar stonden we dan, op het grijze, winterse dorpsplein. Het was mistig en waterkoud. Ik sloeg de revers van mijn colbert omhoog en dacht aan mijn warme jas die op mijn bureau lag, samen met mijn laptop, mijn tas, en mijn bakje yoghurt met blauwe bessen. Iedereen deed nou wel zo lacherig, maar wat was er aan de hand? Brand? Explosieven? De Russen? Of toch een oefening?

‘Het is vast een oefening’, zei ik, toen ik een van mijn collega’s in een geel hesje zag lopen. En inderdaad, na 10 minuten blauwbekken mochten we weer naar binnen.
‘Lekker, zo midden in je afspraak’, mopperde een collega.
‘Had ik eindelijk de Raad van Toezicht aan de telefoon’, zei een andere collega.
‘Hier gebeurt heus wel eens wat’, zei een derde.
Binnen konden we het beveiligde deel van het gebouw niet meer in. Bij brand klappen alle deuren dicht als in een James Bond film en werken de druppels ook niet meer, of je je nu binnen of buiten de veilige ruimte bevindt.
‘Waarom vind ik dit geen geruststellende gedachte?’, zei ik.



Thuis besloot ik toch maar een lijstje te maken van spullen die ik nodig schijn te hebben als er gevaar dreigt. Een stroomstoring, een internetstoring, een data-hack, een dijkdoorbraak, smeltende ijskappen. Of toch die Russen. 
'Mij krijgen ze niet', zei ik zo stoer mogelijk, en ik bestelde meteen maar een dozijn waterzuiveringstabletten. 
Toen kwam S thuis. 
'Is dat een noodpakket', vroeg ze. Ze wees naar de spullen op de trap. Ik knikte, beschaamd. 'Een soort van', zei ik. 'Gewoon wat kaarsen, batterijen, een powerbank, reservemedicijnen, van die dingen'. 
'Heeft geen enkele zin', constateerde ze. 
En dat was dat.

vrijdag 6 december 2024

Een gevalletje desinteresse


Onlangs, om precies te zijn 15 dagen geleden, werd ik aangereden. Ik was laat voor een afspraak, het regende, mistte, het was spitsuur en ik had nog geen koffie op, hoe heerlijk kan het leven zijn. De weg waarop ik reed kent vele stoplichten, sommige heel logisch en andere totaal onverwacht, waardoor je zomaar ineens midden op een kruispunt kunt stilstaan. Ik weet dat, en toen een van die 'gekke' stoplichten ineens op rood sprong om een sliert fietsers de ruimte te geven, kon ik nog stoppen. 
Het meisje achter me niet. 
Beng ging het. Tegen mijn bumper.

Het vreemde van zulke incidenten is dat je op het moment zelf nooit schrikt, dat gebeurt pas later. Je registreert het voorval in slow motion. Eerst weet je niet waar dat geluid vandaan komt. Dan weet je, ik ben aangereden. Maar dan nog besef je niet dat zoiets actie vereist. Zo werd mijn auto in 2021 total loss gereden en dacht ik minstens een hele minuut lang dat het niet echt was, het was een film, een grap. Iedereen om me heen riep en gilde en ik zat daar maar, als een zitzak in een Suzuki, en hoorde hoe de buitenwereld gedempt en vertraagd toegang tot mijn brein probeerde te krijgen.

Je moet uitstappen, seinden mijn synapsen nu. Met de snelheid van Stoffel de Schildpad (wie kent hem nog) deed ik mijn portier open. Maar ik zat nog in mijn gordel en veel zin had ik niet in wat er nu komen ging. Het meisje was sneller. Ze gooide haar deur open, rende naar me toe en riep 'Sorry, sorry, sorry!' Ik moet dan meteen aan die mop denken: na een aanrijding tussen een Belg en een Brit, stapt de Brit uit en roept: I'm sorry. Waarop de Belg zegt: I'm Sjefke. En ja, sorry, Vlaamse lezers, want dit flauwe mopje impliceert dat u allen dom zijt, maar als het om taalgevoel en woordenschat gaat, kan ik u verzekeren: da's nie zo, en wat de rest betreft, veel dommer dan de Nederlander kan bijna niet.

'Zie je wat', vroeg ik haar.
Ze liep naar mijn bumper.
'Nul schade', zei ze.
'En jij', riep ik.
'Niks!'
'Dan geloof ik het verder wel', riep ik. 'Ik heb haast.'
En zonder zelfs maar één blik op het blik te werpen, sloot ik mijn portier en trok op. Toen ze een stoplicht later naast me reed om rechtsaf te slaan, zwaaide ze nog even opgelucht, ik intussen noteerde wel even gauw haar kenteken, want echt compleet achterlijk ben ik nou ook weer niet. In de parkeergarage van mijn afspraak inspecteerde ik mijn bumper. Inderdaad, nul schade.

Toch dacht ik er die dag nog lang over na. Er knaagde iets aan me. Want dit was toch een redelijk ongebruikelijke reactie geweest, zelfs voor mij. En dat wist ik omdat ik er in eerste instantie over zweeg tegen mijn broer die in schadeverzekeringen doet en tegen de ex die alles beter weet als het om voertuigen gaat. Waarom was ik niet gewoon uit de auto gestapt, zoals echte mensen. Wat was dit voor een raar karaktertrekje van me, wat veroorzaakte dit? Was het:
A. Laksheid
B. Luiheid
C. Autisme
D. Een vertraagde informatieverwerking
E. Of gewoon desinteresse (en zo ja, was het anders geweest als ik in een Maserati had gereden).

'Gered door de trekhaak', zei de ex.
'Dat dacht ik dus ook meteen', loog ik.

zaterdag 23 november 2024

Een Mevrouw

In de spiegel zag ik een oudere dame met een te jong kapsel, de haren te blond en te lang met een behoorlijk grijze uitgroei. "Wel blond blijven, hoor", zei het kind, toen ik vertelde dat ik naar de kapper ging. Maar ik vond het hoog tijd voor iets volwasseners, ik was er rijp voor, overrijp zelfs, iets met acceptatie en gedistingeerd oud willen worden. "Ik vind dat grijs wel mooi", zei de kapster, "wil je het niet laten uitgroeien?" "Wat ben jij, 25?", glimlachte ik toegeeflijk. "Dan had ik dat ook gezegd. Maar het zijn fases waar je doorheen moet, hè, en daar ben ik nog niet aan toe." 

Zo oud ben ik toch nog niet, dacht ik. 
Zo oud ben je toch gewoon, dacht het meisje. 
Ze haalde er een collega bij. Die was van de kleur. Gezamenlijk plukten ze aan mijn haar en stelden allerlei onbegrijpelijke en ingewikkelde processen voor. Donkerder bij de aanzet, koelblond aan de uiteinden. De kleurkapster kwam met een kaart. 
"Dit heb ik", zei ze, en wees. Ze schudde met haar dikke, warmblonde manen. Dat wou ik wel, maar voor de zekerheid wees ik toch een kleur lichter aan, want ik ken mijn haar en de structuur is zo bros en fijn, dat wat ze natuurlijk blond noemen bij mij uitvalt als Italiaans bruin. 
"Eerst maar knippen", zei de eerste kapster. Het was een lieve, leuke meid die hardop schaterde om mijn flauwe grappen. 
"Mijn broers hebben zulk mooi haar", vertelde ik. "Dik, met krullen." 
"Dat is niet eerlijk", zei ze. 
"Maar zij zijn dan weer lelijk en ik niet." Schaterlach. 
"Je kan ook niet alles hebben", zei ze. 
"Mijn oma was op het laatst een kaal oud kereltje." 
Schaterlach. 
"En ik heb haar genen." 
Weer gelach. 
Dat was natuurlijk allemaal maar ten dele waar, maar ik maak mensen graag aan het lachen, het is mijn kracht en soms ook mijn valkuil. Dan maak ik net te veel of net te vroeg grapjes. En heel soms op zo'n moment of bij zo'n persoon dat het ronduit ongepast is of niet wordt begrepen, dat je achteraf, altijd achteraf, denkt 'was dat nou nodig?' Soms spreek ik mezelf toe. Vaak voordat ik een kantoorpand betreed: Ik ben vandaag alleen maar serieus en professioneel.

Dit leuk doen is enerzijds gebaseerd op een bijna abnormale behoefte aan pleasen maar anderzijds op de gave om humor in de dagelijkse gebeurtenissen te zien. Want ik zie het als een talent, een kracht. Don't take life too seriously, none of us gets out of it alive anyway, zegt TikTok immers. Zo'n lolletje is het ook allemaal niet, dit mensenleven. De constante dreiging van nieuwe oorlogen, terwijl je altijd had gedacht in de beste tijd in de geschiedenis te leven, de natuurrampen, de vervuiling, de achterlijke populisten aan het roer, de toenemende polarisatie, de ergernis en de haat. En dat in een land waar je kinderen 10 jaar moeten wachten op een woning, de boodschappen niet langer te betalen zijn, net als de alsmaar hoger wordende huren en premies, en waarin niet meer wordt gepraat maar waar iedereen, maar dan ook echt iedereen in trams, bussen en wachtkamers op een schermpje in zijn hand tuurt. 
Dat alles valt in het niets vergeleken de echt nare gebeurtenissen. Dat mensen die je liefhebt ziek worden, kanker krijgen, dement worden of zelfs dood gaan.

Knip, knip, deed het meisje, en ik zag de witblonde punten vallen op mijn zwarte kapmantel. 
"Ik kijk vaak naar knipfilmpjes op TikTok", zei ik, "Dat vind ik zo rustgevend." 
Ze grinnikte. "Zit u op TikTok", vroeg ze verbaasd. 
Ik zag al voor me hoe ze later tegen haar collega's zou vertellen over die grappige oude dame die TikTokfilmpjes keek, een Instagram account voor haar kat had en niet kon accepteren dat ze stokoud was. 
"Wat hip", zei ze nu. 
Daarna kwam de kleurkapster die met een verveeld gezicht mijn haren kwam verven, donker bij de aanzet, koelblond aan de onderzijde. De klok werd op 20 minuten gezet. Ik kreeg koffie en pakte mijn boek. Dit was het ergste deel, het wachten. 
"Komt u maar mee", zei een derde meisje nog verrassend snel. Massagestoel aan, warm water, stevige vingers, de geur van dure shampoo, dit was het beste deel. 
Toen nog geen 10 minuten later de handdoek van mijn hoofd werd gehaald staarde ik onthutst naar mijn spiegelbeeld. 

"Wat donker", slikte ik.
"Het wordt nog wel lichter na het föhnen", zei ze. 
Maar de lust tot grappen maken was ineens helemaal vergaan. Wie was deze vrouw? 
"Niet naar binnen föhnen", zei ik nog, "Want dan lijk ik op Beatrix." 
Maar ze deed het toch, ze doen het altijd. 
Bij de kassa stonden ze me alledrie op te wachten. Ze zagen de schrik in mijn ogen. Niet vanwege het bizarre bedrag op de display, maar omdat ik in 2 uur tijd van een overjarige barbie was getransformeerd in een mevrouw. Een mevrouw! 
"Gewoon een paar keer wassen", zei de liefste van het stel. "En anders volgende week even terugkomen. Dan doen we het een tint lichter."

Buiten regende het. In de weerspiegeling van een etalage zag ik haar lopen. Een mevrouw van 65. Ze dook diep weg in de kraag van haar jas en haastte zich voort. Zoveel te doen, zo weinig tijd.

woensdag 20 november 2024

Oerland, Wat ik lees, 3

Het is een donkere, druilerige zaterdagmiddag en terwijl S zich op haar kamer aan de studie wijdt, zit ik aan de eettafel en lees de krant. Het puntje van mijn neus is koud, de koffie ook. 
Ik lees een artikel over de episiotomie bij een bevalling, de knip dus. Het boeit me niet heel erg, snel scan ik de tekst. In de 2e alinea lees ik: "... als het lichaam van de vrouw is gemaakt om te bevallen, waarom...", enz. Nee, nee, mompel ik. Dat is het hem nu juist! Het lichaam van de vrouw is helemaal niet gemaakt om te bevallen!

In het kader van de reeks: 'Welk boek ligt op mijn nachtkastje en is het wat of mag het naar de kringloop', wil ik het met u hebben over het boek 'Oerland'. Het is geschreven door paleontoloog en evolutiebioloog Thomas Halliday en hij neemt de lezer mee naar een voorbije wereld. Het verhaal heeft een vreemde opbouw want Thomas begint niet bij de oerknal en de amoebe, maar bij het Pleistoceen, zo'n 2.3 miljoen jaar geleden, toen de eerste mens voorzichtig zijn intrede deed. Van daaruit gaat hij steeds verder terug, als een film die je terugspoelt. Het is een boeiend relaas en het balanceert op de rand van wetenschappelijk genoeg om je interesse te wekken maar is tegelijkertijd zo beschrijvend dat je het gevoel krijgt dat je er staat, daar op de gure mammoetsteppe, je kont tegen de wind in, net als de kudde oerpaardjes die dicht tegen elkaar aan staan, om zichzelf en elkaar zo te beschermen tegen ijs en storm en roofdieren. Thomas lardeert zijn beeldende verhalen met kennis en wetenschap, dat is leuk, dat is fijn, want het levert jou weer verhalen op om door te vertellen. 
"Wist je dat de paarden toen heel korte beentjes hadden", vertel ik mijn dochter. "Dat was omdat ze zo minder kwetsbaar waren". 
Niet dat ze luistert, pas na mijn dood zal ze met weemoed terugdenken aan mijn gezemel, zoals ik dat deed bij mijn vader en hij bij de zijne.

Die mammoetsteppe, de ijstijd, de mens, hoe zat dat eigenlijk? Want de evolutie van de mens, dat is pas een verhaal, dat verzin je niet, en daarin komt ook dat stukje over het baren ter sprake. Want de ontwikkeling van ons brein en daarmee het formaat van ons hoofd nam gedurende die evolutie zo'n enorme vlucht, dat de grootte van een babyhoofd niet meer in verhouding stond tot de omvang van het baringskanaal, dat juist steeds smaller werd. En zie, het lichaam van de vrouwelijke mens was niet langer geschikt om te bevallen. Om haar nog enigszins tegemoet te komen, heeft de evolutie (God mag ook, als je dat liever wil) het babyhoofd twee fontanellen en meerdere schedelplaten gegeven, die als de continentale platen in Californië over elkaar heen kunnen schuiven. Daarom had mijn zoon na de bevalling een hoofd als de toren van Pisa. Desondanks is de bevalling in principe niet iets wat wij als mens alleen kunnen doen, we zijn er niet op gebouwd, er is pijn, veel pijn, er zijn tangen en vacuümpompen, er is de keizersnee en er is dus die knip. Dus nee, mevrouw de journalist, het lichaam van de vrouw is eigenlijk helemaal niet gemaakt om te baren.

Leer elke dag iets nieuws, is het motto van Martha Stewart. Et voilà, gratis en voor niks. De evolutie heeft ons een oor aangenaaid.

Eindconclusie: machtig interessant boek voor diegenen die interesse hebben in paleontologie en geen tekenen van wappiness vertonen, het is tenslotte wetenschap. Wel gedoseerd tot je nemen, afwisselen met Ex on the Beach bijvoorbeeld.


Oh, en die knip? Niks van gevoeld, maar je wordt zo overspoeld door barenspijn dat zo'n knip slechts een druppel op een gloeiende plaat is.