Terwijl ik lees hoe Imme Dros denkt over de laatste zin die Shakespeare ooit schreef, hoor ik hoe de kat in de keuken begint te kokhalzen. 'Hééé', schreeuw ik met het harde, kernachtige geluid waar mijn vader vroeger een toekomst als operazangeres in zag.
Meestal werkt dit. Want dat kotsen, dat doet hij als hij vlees krijgt en zijn voer te snel naar binnen schrokt. Dit keer stopt hij niet, maar rent de kamer in. Op mijn witte vloerkleed blijft hij staan met het euvele plan de klus af te maken. Met luid gekraak schuif ik mijn stoel naar achteren en ren naar hem toe. 'Hééé', roep ik weer, maar nu met een ontzette bijklank. Met een golvende maag zet hij het op een lopen om achter de leren fauteuil in de hoek, buiten het bereik van mijn nijdige handen, zijn concert van braakgeluiden te vervolgen. Woest duw ik tegen de stoel aan. Ik vloek. Hij neemt een laatste spurt en onder de eettafel, waar ik zojuist nog rustig aan de koffie zat, is het ineens over. Pissig kijkt hij me aan.
'Je weet toch dat het psychisch is', roep ik hem toe. 'Want nu is het weg. Allemaal inbeelding! Allemaal psychisch!' Wie is hier nu gek, denk ik als ik weer achter mijn krant zit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten