De kat dronk veel. Dat doen mijn broers ook, maar hij dronk water, liters water. Ik was al eerder bij de dierenarts geweest maar die vond er niets verontrustends aan en ik liet me wegsturen. 'Bloedonderzoek', zei ik nu. Ferm. Want hij had het aan zijn nieren, ik wist het zeker, en die wond op zijn dij, middenin die kale plek, dat was misschien helemaal geen oorlogswond, maar gewoon een diabeteszweer. 'Het is mijn vierde kind', zei ik verontschuldigend.
De assistente werd erbij gehaald, want onze Lord M staat in de boeken als een feeks met ongekende oerkrachten. Ik nam hem in de houdgreep, draaide hem op zijn rug, zodat de arts, een lieve, verlegen man met een enorme liefde voor katten, ook die uit de hel, zijn dij kon bekijken. Maar M liet zich niet zomaar betasten en hield zijn dijen bijeen als een non in barensnood. Na zes pogingen werd er een wond geconstateerd (en de kassa rinkelde). ‘Een handdoek’, zei de arts tegen zijn assistente. Met zijn drieën wikkelden we hem erin, hij kon geen kant meer op. De dokter pakte het scheerapparaat en schoor een stukje hals vrij. Lamgeslagen door zoveel mankracht, maar ook door het wonder van inbakeren, liet hij het toe. Hij draaide zijn ogen omhoog, oren in de nek, het oogwit kleurde roze van woede, maar hij bewoog niet. Maar toen de naald kwam was hij er klaar mee en ook zes pogingen haalden niets uit dit keer. ‘In zijn poot misschien’, werd er geopperd, en weer was ik verbijsterd dat er in 4 kilo kat zoveel kracht zat. Even later stond ik buiten, met een geschoren kat, maar zonder bloedafname. De volgende ochtend mocht ik hem brengen, hij ging onder narcose.
Om negen uur stapte ik de praktijk binnen. Voor me stond een man van een jaar of 40, hij sprak zijn kat toe. ‘Ik kom je zo weer halen, zei hij zacht, streek ‘m nog eens over zijn hoofd en verdween. Wat een watje, dacht ik. ‘De mand zit maar aan één kant vast’, zei ik tegen de assistent. ‘Dat hij niet ontsnapt’, en ik keek er zo dreigend mogelijk bij. De kat intussen zong zijn valse aria en draaide zijn kont naar me toe. ‘Nou, dag zeikerd, tot straks’, zei ik. In de auto slikte ik mijn emoties weg. ‘Aansteller’, zei ik hardop en zette de radio aan.
‘Wanneer komt the Bóóóris thuis’, vroeg S om 12 uur. Want we noemen hem graag Prime Minister Bóris met een accent waarvan wij vinden dat het uit Essex komt. ‘Weet nie’, kneep ik, ‘duurt wel lang, hè?’ Toen ging de telefoon. ‘De patiënt is wakker’, zei dokter Robbert-Jan. En alles was helemaal in orde. Geen nierziekte, geen diabetes, zo gezond als een vis.
Aan de balie betaalde ik 249 euro voor een roesje en wat bloedonderzoek. ‘Er zijn twee dingen die je niet wilt’, zei een man naast me, ‘en dat is een afspraak bij de dierenarts of bij de garage. ‘Ik krijg kennelijk alles wat ik niet wil’, zei ik, en lachte hem vanonder mijn mondkapje olijk toe. Daarna liep ik naar mijn 3e auto in een jaar en zette de kattenmand erin. Terwijl ik de auto startte, keek hij me met lodderige ogen aan. ‘Zeikerd’, zei ik.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten