'Oh, daar hangt ze! Kenau Simonsdochter Hasselaer! Daar stam ik van af', riep ik enthousiast en wees naar een schilderij aan de wand van het Teylersmuseum. Ik keek opzij naar mijn dochter, maar zag een wildvreemde vrouw van mijn leeftijd die me lachend aankeek. Ze hield een apparaat omhoog. 'Daar gaat het nèt over', zei ze. 'Ik dacht dat ik het tegen mijn dochter had', zei ik verontschuldigend en keek zoekend in het rond, maar M stond in de hoek van de zaal naar een mysterieus koord te staren, dat daar zomaar leek te hangen en nergens bij hoorde. Toen ze zich bij ons voegde, vertelde ik juist het verhaal van onze voormoeder aan de onbekende vrouw. 'Kenau is mijn Middle Name', besloot ik. 'Het is heus', knikte M.Het viel ons al gauw op hoe open en aardig iedereen was in Haarlem. In twee dagen tijd hadden we meer vreemden gesproken dan in de twee jaar ervoor in onze streek. De vrouw achter de kassa van de kathedraal wist nu dat mijn ouders mij als kind in de vakantie van kerk naar klooster hadden gesleept, ik was er nog net niet geboren. Op onze vraag hoe het nou echt zat met al die gestorvenen onder de kerkvloer, vertelde de man van de souvenirs ons waar de uitdrukking "rijke stinkerds" vandaan kwam. Wij riepen 'oh' en 'ah' en dat moedigde hem aan om ook de anekdote van de dominee te vertellen, die door op het juiste moment biddend voorover te buigen op een centimeter na de kogel had gemist die langs zijn kale hoofd floot en zich dwars door de kerkmuur in het huis aan de overkant van de straat boorde. 'Daar komt nou de uitdrukking "de kogel is door de kerk", vandaan', besloot hij. Beetje sterk verhaal, vond M, maar we kochten een extra koelkastmagneet met de kerk erop, en riepen 'Dag, dag, en bedankt voor het mooie verhaal.'
'Wij wonen verkeerd, hier horen we thuis', zeiden we tegen elkaar, toen de serveerster in de museumtuin ons enthousiast de Portugese taartjes en een ijskoffie aanraadde, waarbij ze kort even een vertrouwelijke hand op mijn schouder legde. 'Of het is het mooie weer', opperde ik nog, 'het einde van de coronawinterslaap, de start van een nieuw en hoopvol seizoen.' Maar nee, hier was het leuk, veel leuker dan bij ons. Hier was een gesprek nog heel gewoon, hier werd je niet vies aangekeken als je uit het niets iets riep, een grap maakte. Een beetje te wit, een beetje te kak, dat wel, met erg veel bakfietsen van jonge ouders met zongebleekt strandhaar, de gebruinde fietskuiten in opgerolde skinny jeans, die in hipstercafées met fikkies in een glazen zuil en dekentjes voor je benen een lunch deden. Of al die oudere, salonlinkse vrouwen met zonnebril en gekreukte, beige linnen blouse (uit te spreken als bloezuh), die aan de arm van een gesoigneerde, grijzende heer met Van Bommel schoenen en rond gouden brilletje aan een glaasje nipten in de zojuist geopende galerie met contemporary art. Without a face, lazen we op de muren en op de tentoongestelde lithos ontbraken inderdaad hoofd en gezicht. Maar toch, zo'n open, belangstellende en gezellige ambiance hadden we in tijden niet ervaren.
Toen werd het zaterdag. Om half 12 vertrok de rondvaartboot van Schmidje. Als twee echte toeristen namen we plaats op de voorste bank. De zon scheen helder en koesterend door het openstaande dakraam naar binnen. Het glinsterende water van 't Spaarne golfde en klotste, terwijl een damesstem op een bandje ons in drie talen vertelde over oude huizen, wezen en armen, Napoleon, en die andere grote kerk, die van de katholieken. 'Ik ben ineens zo gelukkig', zei ik tegen mijn dochter en even legde ik mijn hoofd op haar warme schouder.
Toen we even later terugkeerden naar het grote plein, was er markt. Aerdenhout en Heemstede waren naar huis en de ploeterende mens had hun plaats ingenomen. Het was er lawaaiig en druk en alles voelde ineens weer gewoon als Amersfoort.
'Zullen we naar huis gaan?', vroeg ik.
'Het is mooi geweest', zei M.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten