Tegenover me zit God. Hij is zwart, dus toch. Buiten is het 30 graden en hoe warm het binnen is met al die zweterige lijven en maar enkele ventilatoren, durf ik niet te zeggen, maar hij heeft zijn wollen muts tot diep over zijn dreads getrokken. Hij draagt zijn gele shirt met de provocerende tekst fier en uitdagend, alsof hij graag wil dat we erop reageren, maar hij ziet er niet uit als een god. Zijn jonge, magere armen trekken aan de gewichten, mijn oude, dikke doen hetzelfde. Ik vind het wel grappig en maak stiekem een foto. Dat kan, want niemand let op mij. Ik heb de leeftijd bereikt dat ik er in een sportschool niet meer toe doe.
Even later zie ik in de bokstraining van mijn dochter een vrouw van ongeveer mijn leeftijd. Ze is vastbesloten om eindelijk haar plek op deze aarde op te eisen, lijkt het. Maar haar klappen zijn aarzelend en angstig en bij elke stomp die mijn dochter uitdeelt, deinst ze instinctief achteruit. Sla, denk ik. Waarom ben je hier anders. Twee meter achter haar is een jongen met de instructeur in gevecht. Met jeugdig elan maait hij gepassioneerd om zich heen, deelt ongecontroleerde klappen uit en lacht om de ervaren bokser tegenover hem, die hem met zijn magere lijf rap ontwijkt. Vedergewicht, denk ik, want meer dan 60 kilo kan deze snelle, pezige en vriendelijke bokser nooit wegen. 'Wil je niet zitten', had hij gezegd, toen ik vroeg of ik een lesje mocht meekijken. 'Zitten is het nieuwe roken', zei ik. Zo'n bijdehante opmerking die goed valt in hulpverlenersland maar hier niet werd begrepen. Want zitten, dat deden ze hier niet. Hij had er in ieder geval nog nooit van gehoord, zei hij, en toen ik na een half uur mijn oude rug langzaam langs de pilaar naar beneden liet zakken, lachte hij me breed toe en maakte met zijn rechterhand een rookgebaar.
* Ik weet dat God's Gym de titel is van een roman van Leon de Winter, maar ik vond de vergelijking te mooi om niet te gebruiken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten