Een jeugdvriendin stuurt me een foto uit een ver verleden. Ik ben 18 jaar oud en lig op haar bed in haar studentenkamer in Utrecht. Het eenkamerappartement is een voormalige winkel en de ramen rondom geven ruim zicht op ons studentenleven, paffend, drinkend en hangend op bank en bed. Later bouwt haar vriend F een hoogslaper van grenenhout, en daaronder rook ik mijn eerste joint. Ik hoor mijn vriendin en haar vriend boven me praten en lachen, maar ik voel niks. Het is 1977.
Ik tuur nog lang naar de foto. Hij is in zwartwit en erg vaag maar het beeld brengt me in gedachten terug naar de Gansstraat in Utrecht. Op Google maps probeer ik of ik het pand nog kan vinden, maar ik heb geen huisnummer en het grootste deel van de straat is platgegooid en opnieuw verrezen.
In die jaren huist kunstacademie Artibus aan de Plompetorengracht, in het verlengde van de Drift, in een mooi oud pand, met een dependance aan de Abstederdijk. Ik woon nog thuis bij mijn ouders in een slaapdorp onder de rook van Amersfoort, en ken slechts het deel van de stad waarin mijn school ligt - ik loop elke dag via Hoog Catharijne door de Potterstraat en de Voorstraat, langs de Hardebollenstraat waar de hoeren zitten, naar school -, maar de rest van de stad is van C. Terwijl zij op haar vertrouwde chaotische wijze zich met haar gammele fiets een weg baant door de oude straatjes, zit ik achterop en zie de stad met dezelfde ogen als nu, dromerig, verdwaasd, en niet in staat om enige logica te ontdekken in de wirwar van weggetjes. Jij verdwaalt zelfs op een camping, zegt mijn dochter vaak.
In de Twijnstraat zit een bakkertje. 'Wil je een tàssie', vraagt de uitbater aan mijn vriendin. We lachen besmuikt. Op naar de Gànsstroáát, gieren we het even later uit. Want zo zeggen ze het in Uterèg. Eén a naar achteren, twee aa's spreek je naar voren uit, met een a die het midden houdt tussen een a en een o. C praat een keurig ABN, haar moeder is lerares geschiedenis, haar overleden vader gaf wiskundeles. Ik sprak als opgroeiend kind in Amsterdam ontzettend plat, maar heb in de jaren erna niet alleen mijn stadse accent afgeleerd, maar ook de spel- en stijlfouten waaraan ze op het middelbare onderwijs in de jaren 70 nauwelijks aandacht besteedden, het was de tijd van het vrije onderwijs. Gelukkig wist mijn vader er wél raad mee. Groter dan hij, niet als hem. Zij, niet hun zeiden dat. Hij herhaalt het net zo vaak tot het in mijn systeem gebrand zit. 'De o in bok spreek je anders uit dan in tor', zeurt hij tijdens de zondagse discussies, als het peil in de jeneverfles op tafel steeds verder omlaag zakt. Hij kan er oeverloos over doorgaan, gelukkig meestal tegen mijn broer die klassieke talen studeert. Waarom het catalógus is en niet catálogus. Het zal wat.
Op een stel andere foto's van een jaar later, zie ik mezelf weer liggen. Zelfde pand, zelfde bedbank. Maar al een stuk minder bleu. We hebben een serie foto's gemaakt in de stijl van de Franse Lui (een soort Playboy), maar met een eigen twist. Schaars gekleed liggen we op een dekbed met luipaardprint, C naakt in een tweedehands bontjas, ik in een satijnen jumpsuit. Aan onze blote voeten een paar Friese doorlopers. 'Winterpret', staat eronder gekrabbeld, want dat is humor, vinden we. We roken sigaartjes, drinken rode wijn, we lezen Simone de Beauvoir, discussiëren tot diep in de nacht en hebben okselhaar. Het is begin 1979 en we leven in de nasleep van de tweede feministische golf.
Op de Oude Gracht zit het eerste vrouwencafé van Nederland, de Heksenketel. C en ik vinden het een mooi initiatief maar vinden tegelijkertijd dat je feministische mannen gerust mag meenemen. 'Als je mannen gaat uitsluiten ben je geen haar beter', roepen we ongenuanceerd en met een jeugdige overmoed die even benijdenswaardig als dom is. Als we samen met vriend F aan een raamtafeltje plaatsnemen, worden we toegesproken door de eigenaar. 'Dit is dus niet de bedoeling', zegt ze, en vrouwvriendelijke vriend F moet vertrekken. Niet veel later smokkelen we hem de Woo binnen. De Woolloomooloo is een studentendisco met een ouderwets deurbeleid: vrouwen, van welk opleidingsniveau dan ook, mogen altijd naar binnen, zolang ze maar jong en liefst een beetje lekker zijn, maar mannen moeten hun collegekaart laten zien. De jongens van het corps willen vrouwenvlees, meisjes hopen een toekomstige dokter te scoren. Op een dolle donderdag trekken we F, die niet meer studeert maar bij een zeilmakerij in Bunschoten werkt, een jurk aan en maken zijn zachtaardige maar onmiskenbaar mannelijke gezicht op. Mascara, lippenstift, een likje blauw, een vleugje aubergine en klaar. Hij wordt toegelaten, maar eenmaal binnen trekt hij, ondanks zijn lange haren, toch te veel aandacht en wordt hij wederom verzocht het pand te verlaten. Ja, ik weet het, het waren andere tijden. Nu durf je iemand in een jurk met make-up en nagellak niet zomaar meer aan te spreken als vrouw. En zelfs de Woo heeft het beleid aangepast, lees ik op de website, ook vrouwen moeten zich nu identificeren als student.
Als ik enkele jaren later als nieuwbakken conservatoriumstudent neerstrijk op de Koningsweg, een verlengde van de Gansstraat, weet ik nog steeds niet goed hoe ik naar het centrum moet fietsen en mis ik C's navigatiekunsten. Zonder haar is het niet hetzelfde, mijn leven heeft een te serieuze ondertoon gekregen. Geen houten schaatsen meer, geen Sjef van Oekel, geen grootse plannen om rijk en beroemd te worden als schrijver, kunstenaar of simpelweg in 'de blote dans'. Ik zie ineens hoe lelijk alles is als je je buiten de geijkte studentenpaden waagt. De bejaardenflat met de veel te hoge huur, ingeklemd tussen de begraafplaats en het Pieter Baancentrum. De overvolle busritten vol onvriendelijke en stinkende mensen naar de buitenwijk waar ik een blauwe maandag bij een woningbouwvereniging werk. En elke vrijdag gaan the young & the restless naar huis en laten de stad over aan de melaatsen. Utrecht is mijn stad niet.
Al deze herinneringen zijn inmiddels begraven onder het stof van vergetelheid en vooruitgang. Vriend F, C's eerste liefde en mijn eerste en laatste wietdealer, is in latere jaren zoekgeraakt in het duivelse water van de Caraïbische zee. Alleen zeilend over de wereldzeeën is hij tijdens een tocht van Venezuela naar Aruba verdwenen en nooit weergezien. Vriendin C woont afwisselend in Amsterdam en Valencia en is de schone kunsten altijd trouw gebleven, behalve de foto stuurt ze mij een kleurige tekening in haar herkenbare stijl. Ik ben na een niet zo heel geëmancipeerde carrière als echtgenote van maar liefst drie mannen, in de hulpverlening terechtgekomen en heb sinds de eeuwwisseling geen fatsoenlijke tekening meer gemaakt. Vijfenzestig ben ik nu.
Ik weet nog steeds de weg niet in Utrecht. En toch, als ik er per ongeluk wel eens moet zijn, voor een training, een concert of gewoon om te winkelen, dan voel ik heimwee en spijt en soms, heel even, een opborrelend gevoel van jeugd en toekomstplannen. Dat het leven zo snel voorbij zou gaan, dat had ik nooit kunnen bevroeden toen ik bij mijn vriendin in de Gansstraat verveeld op haar bed lag te lezen.
'Als we morgen nou eens een dagje naar Utrecht gaan', zeg ik tegen mijn dochter.
'Mam, ik studeer daar, hè', zegt ze. 'Dus no can do!'
Geen opmerkingen:
Een reactie posten